Wat betekend het evangelie van genade?
De term « evangelie » is afkomstig van het grieks en betekend « goed nieuws ». Wij geloven dat het voor de mens onmogelijk is, het eeuwige leven door zijn eigen middelen te verkrijgen, vanwege zijn corrupte natuur. De mens moet absoluut op de gehoorzaamheid van Christus alleen vertrouwen om gered de worden (Johannes 3.16, Romeinen 3.24-28). De geloofsbelijdenis van La Rochelle1 wijdt meerdere paragrafen aan de uitleg van het werk dat Christus uitvoerde. Hier is een passage daaruit:
IV. HET WERK VAN REDDING
Wij geloven dat God, door zijn Zoon naar de wereld te zenden, zijn liefde en onschatbare goedheid voor ons wilde tonen, door hem aan de dood over te leveren, en hem te verrijzen om alle rechtvaardigheid te vervullen en om het eeuwige leven voor ons te verkrijgen. Jesaja 53.6; Johannes 1.29, 3.16, 15.13; Romeinen 4.25, 8.3, 32.33; Hebreeën 22.14-15; 1 Johannes 4.9.
Wij geloven dat wij door het eenmalig offer, dat de Heere Jezus op het kruis opofferde, met God verzoend zijn, zodat wij voor hem als rechtvaardig mogen staan, en zo ook mogen worden beschouwd. Wij kunnen hem immers alleen maar behagen en in zijn aanneming deelnemen, als hij ons onze zonden vergeeft en bregraaft. Wij getuigen dat Jezus Chritus onze volledige en perfekte reiniging is, dat wij in zijn dood een gehele schadeloosstelling hebben, om ons van onze misdaden en van de zonden waarvoor wij schuldig zijn vrij te spreken, en dat wij alleen maar door deze middel verlost kunnen worden. Hebreeën 7.27, 9.12, 24.28, 10.12, 14, 18; 1 Petrus 3.18; Romeinen 5.1, 8-9, 8.1; 2 Corinthiërs 5.18-20; Colossenzen 1.14; Hebreeën 5.7-9; Romeinen 4.24, 5:19; 2 Corinthiërs 5.21; 1 Petrus 2.24-25; Johannes 15.3; Romeinen 8.2; Hebreeën 9.14; 1 Petrus 1.18-19; Jesaja 53.5, 12; Mattheüs 1.28; Romeinen 3.23-24; Colossenzen 1.14; 1 Timotheüs 2.6; Hebreeën 2.17; Handelingen 2.21, 4.12; 1 Corinthiërs 2.2; Filippenzen 3.8.
Wij geloven, dat al ons gerechtigheid is op de vergiffenis van onze zonden gebaseerd en dat onze enige echte vreugde in deze vergeving ligt, zoals David zegt. Daarom wijzen wij af, alle andere middelen waardoor wij zouden kunnen denken dat wij voor God gerechtvaardigd konten worden, en, zonder aan te nemen dat wij welke deugd of verdienstelijkheid ook hebben, wij vertrouwen op de gehoorzaamheid van Jezus Christus alleen, die aan ons toegeschreven is, zowel om al onze fouten te bedekken, als om ons voor God genade en gunst te laten vinden. In feite, wij geloven dat, als wij ons hoe weinig ook van deze grondslag - de gehoorzaamheid van Jezus Christus - afweken, dan zouden wij elders geen rust kunnen vinden, maar zouden altijd door zorg aan worden geknaagd, aangezien wij, uit onszelf, waard zijn om door God gehaat te zijn. Wij geloven dat wij nooit vrede met Hem zullen hebben totdat wij er vast van overtuigd zijn, dat Hij ons in Jezus Christus lief heeft. Jesaja 1.18, 43.25; Jeremia 31.4; Ezechiël 36.29; Johannes 3.17-18, 5.24; Romeinen 3.23-24; 1 Corinthiërs 6.11; Colossenzen 1.14; 1 Johannes 2.12; Psalmen 32.1-3; cf. art. 17, nota 2; Lukas 1.77; Romeinen 4.6-8, 8.1-2; Romeinen 4.2; 1 Corinthiërs 1.29-31, 4:7; Romeinen 5.19. Cf. art 17 ; Efeziërs 2.8.